
Wie geïnteresseerd is in de wereld van politieke ideeën en conservatieve aanvechtingen kent, heeft de term de laatste jaren wellicht regelmatig voorbij zien komen: postliberalisme. Postliberalisme is zowaar hip in de wereld van de blogs (of beter gezegd: substacks), podcasts en YouTube. Maar wat is het?
Hoewel postliberalisme (voorlopig) vooral een Angelsaksisch fenomeen is, is er vorig jaar een Nederlands antwoord op die vraag verschenen. In Het radicale midden overzee – verkenningen van het postliberalisme (een publicatie van het Thijmgenootschap), benaderen verschillende auteurs het postliberalisme, ieder vanuit hun eigen achtergrond.
Het postliberalisme, dat wortels heeft in de theologie maar inmiddels vooral een politiek project is geworden, is allereerst een kritiek op het liberalisme. Hoewel er veel diversiteit is binnen de postliberale stroming, zijn de postliberalen allemaal overtuigd van het destructieve karakter van (delen van) het liberalisme en denken zij na over een wereld ná het liberalisme.
Filosofische kritiek
Belangrijk hierbij op te merken is dat het liberalisme niet te eng begrepen moet worden. De postliberalen zetten zich niet louter af tegen een soort VVD-liberalisme (hoewel dat ook), maar tegen het liberalisme als politieke filosofie die Thomas Hobbes (1588 – 1679) en John Locke (1632 – 1704) als aartsvaders heeft. De postliberalen vallen de fundamentele aannames aan die ten grondslag liggen aan het liberalisme, zowel met betrekking tot de menselijke natuur als de intermenselijke relaties. Hierbij zijn we ver verwijderd van politiek beleid en duiken we diep in de filosofie en theologie, waarbij het werk van de theoloog John Milbank van grote invloed is (met name diens werk Theology and social theory: beyond secular reason).
Wat zijn die aannames waar de postliberalen zich tegen verzetten? Het is allereerst het liberale individualistische mensbeeld. Het startpunt voor de liberaal is het individu dat op basis van keuzevrijheid relaties aangaat en daarin eventueel vrijheid opgeeft voor iets waar hij of zij meer belang aan hecht. In het geval van Hobbes is dat het individu dat vrijheid afstaat aan de machtige staat in ruil voor veiligheid die de staat levert. Het vrije individu is daarbij het natuurlijke, de samenleving en de staat zijn kunstmatig.
Daaruit volgt ook dat volgens de liberale filosofie strijd ten grondslag ligt aan het (inter)menselijke bestaan. Het individu is er om zijn eigen belangen te maximaliseren en dat maakt de ander tot concurrent of, in de ogen van Hobbes, tot vijand en potentiële bedreiging. Bij Locke, die uitging van een positiever mensbeeld, zijn mensen meer geneigd samen te werken. Maar ook volgens Locke doet men dat uitsluitend met het doel het individuele belang te bevorderen.
Bij dit niet al te verheffende mensbeeld hoort ook een bepaald politiek bestuur. Wanneer mensen primair op eigenbelang uit zijn, is de taak van de politiek om die conflicterende belangen te kanaliseren, ervoor te zorgen dat ze vredig naast elkaar kunnen bestaan en dat iedereen zoveel mogelijk vrijheid heeft zolang het de vrijheid van anderen om hun eigen belang na te streven niet (te veel) beperkt. Hierdoor, zo luidt de kritiek van de postliberalen, verdwijnen concepties als het algemeen welzijn naar de achtergrond en krijgt de politiek snel een procedureel, materialistisch en technocratisch karakter.
Postliberalen uiten deze kritiek zowel richting het cultureel progressieve liberalisme en het economische neoliberalisme die – hoewel het eerste als links en het tweede als rechts wordt gezien – volgens hen takken van dezelfde boom zijn en een monsterverbond zijn aangegaan. Het resultaat: een ontheemd individu dat alleen staat tegen de almacht van de (geglobaliseerde) markt en bureaucratische staat.
Wat stellen de postliberalen daar tegenover?
Het alternatief dat postliberalen voorstellen, vindt zijn oorsprong in een radicaal ander mensbeeld. De mens is volgens hen niet een individu dat louter zijn of haar enge eigen belang nastreeft, maar een relationeel wezen dat in gemeenschappen leeft en oog heeft voor het algemeen welzijn, voor het goede. Dat is waar politiek over zou moeten gaan. Politiek kan dus ook niet amoreel zijn.
Samenwerking geschiedt dan ook niet via een sociaal contract – waar individuen een contractuele relatie aangaan in de verwachting dat zij er beter van worden – maar is natuurlijk aan de mens en gebeurt als het ware vanzelf. Niet strijd, maar harmonie ligt aan het mens-zijn en de samenleving ten grondslag, aldus de postliberalen. Hierbij baseren zij zich op de christelijke theologie maar ook op klassieke Griekse filosofen als Plato en Aristoteles.
In de visie van postliberalen dient de politiek te gaan over het algemeen welzijn en het goede leven, over morele waarden. Gemeenschappen, met hun culturele tradities, dienen te worden versterkt en terrein te winnen op de almacht van de bureaucratische en procedurele staat enerzijds en de materialistische vrije markt anderzijds. Ook voor de traditie van de deugden wordt een warm pleidooi gehouden, zoals in het boek The Politics of Virtue van Adrian Pabst en de eerdergenoemde John Milbank.
Het postliberalisme heeft dus veel overeenkomsten met de christendemocratische stroming: oog voor gemeenschappen en de samenleving, de nadruk op waarden, een sceptische houding ten opzichte van een (te) sterke staat en (te) vrije markt. Is er überhaupt wel sprake van een wezenlijk verschil tussen christendemocratie en postliberalisme? Daarover een andere keer meer.
Dank voor het stuk over postliberalisme.
Maakt veel duidelijk over hoe jullie inbreng geduid kan worden.