Nederland wordt geregeerd door modellen en cijfers. Het besef moet groeien dat data een middel zijn tot een doel en niet andersom. Daarom zetten we iedere nieuwsbrief een cijfer uit de actualiteit centraal en vragen we ons af: ‘Wat is het verhaal áchter dit cijfer?’. Zo brengen we diepgang terug in het spel van de (grote) getallen. Het nummer van de maand is 23.
In aanloop naar de Nationale Holocaust Herdenking op 27 januari werd door de onderzoeksgroep Claims Conference een rapport gepresenteerd. Voor dit rapport onderzocht men de mate van kennis over en geloof in de historische feiten van de Holocaust. Eén van de conclusies was dat ruim 23 procent van de Nederlanders onder de 40 in meer of mindere mate twijfelt over de feitelijkheden rondom deze inktzwarte bladzijde uit de wereldgeschiedenis.
Deze 23 procent valt uiteen in twee subgroepen. Door 6 procent werd aangegeven dat de Holocaust een hoax is en niet heeft plaatsgevonden. De andere groep van 17 procent geeft aan dat het aantal vermoorde Joden schromelijk zou worden overdreven. Ook deze tweede opvatting duidt op een bepaalde mate van holocaustontkenning. Deze aantallen zijn zorgwekkend en de vraag is hoe we daar zijn gekomen.
In media en politiek tuimelden de hyperbolen over elkaar om uit te drukken hoe schokkend en kwalijk de cijfers waren die door de Claims Conference waren gepresenteerd. Verschillende ministers spraken zich uit en het Nationaal Comité 4 en 5 mei riep op tot meer onderwijs en educatie over de Holocaust. Uit het onderzoek bleek namelijk ook dat bijna de helft van de ondervraagden niet wist dat de Holocaust ook in Nederland had plaatsgevonden en evenmin op de hoogte was van de verschillende concentratiekampen in ons eigen land.
De oproep tot méér onderwijs en educatie over de Holocaust is terecht, maar is deels ook symptoombestrijding. Het dieperliggende probleem is het stap voor stap ontmantelen van geschiedenisonderwijs in het algemeen. Voor veel leerlingen en studenten is geschiedenis geen verplicht vak. Veel vmbo-leerlingen krijgen zelfs helemaal geen geschiedenisles meer op de middelbare school. Op deze manier groeien hele generaties op zonder dat zij leren over de mensen en gebeurtenissen die onze wereld hebben gevormd.
Deze ontmanteling van geschiedenisonderwijs heeft te maken met een vraag die door het hele onderwijs woekert: ‘wat levert het op?’. Het nut van schoolvakken wordt op deze manier gereduceerd tot de vraag of er wel geld mee te verdienen valt. Docenten moeten verantwoorden waarom hun vak nog in het curriculum thuishoort. Het rendementsdenken simplificeert en depolitiseert besluiten binnen het onderwijs, terwijl beslissingen over wat we onze kinderen bij willen brengen juist op basis van waarden en ideologie genomen moeten worden. ‘Wat geven we mee?’ is in essentie een politieke vraag en niet één die is plat te slaan met een berekening van de economische “winst” van een schoolvak.
De waarde van geschiedenisonderwijs bediscussiëren binnen het frame dat het financieel iets op moet leveren is te eng gedacht. Enkel en alleen de voorkeur geven aan geldelijke winst is óók een politieke keuze, maar één die nu wordt gemaskeerd als “objectieve” berekening. Onderwijs dat leidt tot meer kennis en begrip voor de eigen geschiedenis en cultuur en die van mensen op andere plaatsen op de wereld is niet in geld uit te drukken. In een maatschappij die steeds meer geladen raakt met discussies over historische gebeurtenissen, zijn inzicht en feitenkennis onmisbaar. Als we de zwarte bladzijdes uit ons verleden niet willen vergeten, is investering in geschiedenisonderwijs noodzakelijk. Pas als we een collectief besef hebben van waar onze samenleving vandaan komt, kunnen we ook weer gezamenlijk stappen vooruit zetten. Zolang overheid en schoolbesturen het curriculum blijven bepalen vanuit het dominante rendementsdenken, moeten we niet raar opkijken dat het historisch besef van mensen steeds verder wegzakt. Het idee dat de Holocaust een hoax is, is daarmee nog maar het topje van de ijsberg.